‘Eigenlijk zou ik vegetariër willen zijn,’ zei het meisje. ‘Of zelfs veganist, want dat zou nóg beter zijn voor het milieu. Maar ik eet veel te graag vlees. En vis. En eieren en kaas. Het zal dus waarschijnlijk altijd bij willen blijven.’

Ze keek Marcel recht in de ogen, en hij verdronk zowat in het azuurblauw. Ze lachte spontaan, zich ogenschijnlijk niet bewust van haar ontwapenende aantrekkingskracht. Hagelwitte tanden, een net-geen-wipneusje dat geflankeerd werd door een tiental sproetjes, en blond halflang haar in twee staartjes en een froufrou.
Marcel kon zich niet herinneren in zijn tweeënzeventigjarig bestaan zo een levenslustige twintiger te hebben ontmoet, laat staan er zo hartelijk door te zijn aangesproken. Niet dat hij zich alles uit zijn leven nog voor de geest kon halen, met de jaren waren er enkele mistige zones binnengeslopen. Maar daar maakte Marcel zich geen zorgen over; wat hij zich niet meer herinnerde kon hij onmogelijk missen. Een groot voordeel vond hij.
Het meisje stak haar hand uit. ‘Aurora,’ zei ze en giechelde. ‘Ik weet het, niet direct de naam die je bij mij zou veronderstellen, maar dat komt door mijn moeder, zij heeft die naam gekozen omdat ze indertijd hevige fan was van de Schone Slaapster. Van Disney. En die heette Aurora. Ik werd er vroeger op school voor uitgelachen, maar ik vond dat niet erg, het liet me mezelf speciaal voelen, en ik voel me graag speciaal.’ Weer giechelde ze.
Ik ben verliefd, dacht Marcel. Hij gaf zichzelf in stilte een standje. Hoe meelijwekkend kan een oude man worden, verliefdheid voelen voor een meisje van vooraan de twintig? Hij verwierp de gedachte, dit was geen verliefdheid, gewoon overweldiging door de charme en innemendheid die het meisje uitstraalde. Elkeen, man of vrouw, jong of oud, zou voor deze gratie op de knieën gaan.

Het meisje keek voor zich uit naar de vloedlijn. ‘Ik kan mij geen mooier geluid inbeelden dan het ruisen van de zee. De golven die op het strand openbreken, het klotsen…’ Ze genoot met de ogen toe en snoof de zilte zeelucht op.
De wereld is nog niet om zeep, wikte Marcel grijnzend. Dit is onze toekomst, en die ziet er stralend uit. Het meisje maakte hem blijgezind, iets wat hij al een hele tijd niet meer was geweest.
‘Ik ben niet van Oostende,’ sprak het meisje ernstig. ‘Ik denk dat je dat al wel gehoord heb, ik heb geen moeite met mijn g’s en mijn h’s.’
Marcel knikte, maar hij kon geen accent identificeren bij haar. Ze sprak keurig Nederlands, waaruit Marcel meende te mogen concluderen dat ze niet uit Antwerpen kwam.
‘Ik ben een beetje van overal,’ ging ze verder, ‘maar Oostende heeft een speciaal plekje in mijn hart. Mijn papa is hier geboren en opgegroeid, en ondanks het feit dat we zowat overal hebben gewoond is Oostende altijd zijn favoriete minnares gebleven, zoals hij dat zei. ‘Rory, zei hij, telkens we hier waren – hij noemde me Rory, Aurora hoorde hij niet graag. Rory, zei hij, een visser zijn minnares is de zee, en die van mij is Oostende. A Royal Affair noemde hij het.’
Marcel knikte, genoot van het taterende lachebekje.
‘Ik kom hier altijd zitten als ik in Oostende ben. Precies hier, op dit monument. Het is gebaseerd op een schilderij van Spilliaert.’
Marcel knikte. ‘Op Duizeling’, repliceerde hij. ‘Of Vertigo, zo wordt het ook genoemd.’
‘Klopt,’ zei Rory. ‘Mijn papa wist alles van Spilliaert, hij hield enorm veel van zijn werk. Papa heeft zijn middelbaar in het atheneum gedaan, en dat ligt in de Leon Spilliaertstraat, en daardoor is hij zich voor Spilliaert gaan interesseren. Spijtig dat hij het Spilliaertmuseum hier in de thermen niet meer heeft mogen meemaken.’ Voor het eerst stokte ze, en zuchtte diep. Er verscheen een mijmerend glimlachje om haar lippen.
‘Is je papa er niet meer?’ vroeg Marcel voorzichtig.
‘Niet meer vleselijk,’ antwoordde Rory. ‘Maar hier…’ Ze tikte met haar rechterwijsvinger op haar slaap, en daarna met vlakke hand op haar hart. ‘Hier is hij altijd.’
Marcel knikte minzaam. Zijn Esther droeg hij ook altijd met zich mee. Ze was er altijd, en toch miste hij haar bij elke ademteug.
‘En daar natuurlijk ook,’ lachte Rory. Ze wees naar de branding. ‘Daar heb ik zijn as uitgestrooid. Clandestien,’ monkelde ze met pretoogjes, ‘want wettelijk mag dat niet. Maar ik wilde dat hij voor altijd naar Spilliaert zou kunnen kijken. Ik weet zeker dat hij dat apprecieert. En hier hou ik hem gezelschap. Als ik in Oostende ben, tenminste. En wanneer ik er niet ben is er nog altijd madame hier.’ Ze wees naar de vrouw met de sjaal en de wapperende haren die op de trappen van de piramide zat. ‘Wij komen goed overeen, ik heb haar alles over papa verteld. Zij waakt over hem als ik er niet ben.’
Rory slikte iets weg en Marcels ogen werden nat. Hij schraapte zijn keel. Rory keek hem teder aan.
‘Ik voel me goed bij jou,’ sprak ze zacht. ‘Jij zou mijn opa kunnen zijn.’
‘Misschien ben ik dat wel,’ fluisterde Marcel.

EINDE

De duizeling / Léon Spilliaert